vrijdag 21 november 2008

Management in Saoedi-Arabië

Terug in het druilerige Nederland vraag ik me af, wat er nu eigenlijk speciaal is aan management in het land waar ik vier dagen en drie avonden les gaf. De studenten zagen er wel een beetje anders uit dan in Nederland, maar waren hun verhalen zo anders? Hebben mensen andere problemen dan hun collega's in vergelijkbare posities - middenkader, stafmedewerkers, projectleiders - in Nederland? Over het algemeen niet, denk ik. Iedere manager- in China, Nederland, Jemen of Saoedi-Arabië - vraagt zich af hoe hij de mensen in zijn team of zijn afdeling kan motiveren. En iedereen heeft te maken met conflicten met mensen op hetzelfde niveau, met medewerkers, met de baas. Dat is allemaal niet zo anders. Ook merkte ik weer dat de managementconcepten en -instrumenten voor een belangrijk deel dezelfde zijn. Studenten in Al-Khobar hadden te maken met ERP (Enterprise Resource Planning) systemen, met systemen van Performance Management, met KPIs (Key Performance Indicators) en dergelijke. Zeker de studenten in de grote, internationaal georiënteerde ondernemingen, met als opvallende grootste de nationale oliemaatschappij Aramco, kennen de internationale managementtaal.

Maar wat is er dan anders in Saoedisch management? Allereerst is er de segregatie van mannen en vrouwen die diep ingrijpt in het management van organisaties. De scheiding in mijn klas, gesymboliseerd door het kamerscherm, bestaat in alle Saoedische organisaties. Vrouwen werken in aparte afdelingen en vooral op plaatsen waar ze geen direct contact met de buitenwereld hebben. Zelfs in winkels zie je geen vrouwen. In mijn hotel werd al het schoonmaakwerk door mannen gedaan, en dan vooral mannen uit India, Bangladesh, Pakistan en de Philippijnen. Een van mijn studentes was chef van het dameskantoor (ladies' office) in een bedrijf. De mannelijke studenten werkten vrijwel alleen met andere mannen. Deze segregatie, gecombineerd met het nog steeds lagere opleidingspeil van vrouwen in dit land, heeft een schadelijke invloed op de concurrentiepositie van Saoedische bedrijven, aldus een rapport van het World Economic Forum dat ik ook in de klas heb gebruikt. Er is echter het nodige aan het veranderen. Zoals een recent artikel in de NRC liet zien, hebben vrouwen sinds enige tijd de mogelijkheid om bedrijven te starten. Ze kunnen ook verkozen worden in het bestuur van de kamers van koophandel, al levert dat veel weerstanden op. In sommige bedrijven, zoals Aramco, is de segregegatie voor een belangrijk deel opgeheven. Op het terrein van Aramco mogen de vrouwen al autorijden, wat daarbuiten verboden is. En er werken mannen en vrouwen door elkaar heen in dit sterk Amerikaans georiënteerde bedrijf. In de gezondheidszorg werken hoogopgeleide vrouwen als arts en verpleegkundige. Maar dit zijn voorlopig nog de uitzonderingen. Dat er ook in mijn klas één van de drie deelnemers een vrouw was, zegt iets over de veranderingen in deze maatschappij.
Een tweede kenmerk van de context voor Saoedisch management lijkt mij de tweedeling tussen buitenlanders en Saoedi's. De helder witte gewaden van de mannen in mijn klas waren gewassen door Indiase mannen, de broodjes waren op tafel gezet door hotelpersoneel uit Bangladesh, de WC's uitgeboend door Indiase gastarbeiders. Dit patroon zien we vrijwel overal in de wereld - in China zijn het boeren uit het binnenland die deze rol van onderklasse spelen, in Nederland hebben we de Turken en Marokkanen - maar de segregatie van buitenlanders en Saoedi's, deels samenvallend met de scheiding tussen Moslims en niet-Moslims, is hier extreem. Het lijkt of de niet-Arabier ook niet als volwaardig mens wordt gezien. Van een van de studenten hoorde ik dat men vaak op het laagste leidinggevende niveau mensen uit hetzelfde land neerzet aan waaran leiding gegeven moet worden. Alleen Indiase voormannen of productiechefs kunnen zo autoritair en bestraffend leiding geven als Indiase arbeiders nodig hebben. Dat in zulke situaties raciale stereotypen een grote kans krijgen, laat zich raden. Dit kan de verdere ontwikkeling van organisaties en de benuttig van menselijk talent in de weg staan. Voor wie in Saoedi-Arabië les wil geven in Human Resource Management, is het belangrijk om iets van deze gesegmenteerde arbeidsmarkt te weten. Trouwens, ook voor hoger opgeleiden is de scheiding tussen Saoedische en buitenlandse werknemers een lastig gegeven. Hoger opgeleide managers, ook die uit andere Arabische landen zoals Libanon en Egypte, worden alleen toegelaten met zeer restrictieve visumbepalingen. Wie bijvoorbeeld als 'assistant sales manager' wordt toegelaten, kan niet zomaar ander werk gaan doen. Het kan nodig zijn een nieuw visum aan te vragen als je van functie verandert. En de kans dat dit geweigerd wordt, is groot. Er is namelijk een beweging gaande om steeds verder de 'saoediseren': posities moeten bij voorkeur door Saoedi's worden vervuld. Dit leidt - zo vertelden studenten me - vaak tot politieke benoemingen: een Saoedi zonder de vereiste competenties krijgt de baan, met negatieve gevolgen voor het functioneren van de organisatie.
In de overheid en staatsbedrijven - waartoe ook Aramco behoort - is er een hoge mate van zekerheid (job security) en lage mobiliteit. Het gevolg is dat studenten die in dat soort bedrijven werken, klagen over de moeite die het hun kost om mensen te motiveren. Financieel kan men weinig extra's doen, in loopbanen zit, vooral voor oudere werknemers, weinig muziek meer en ontslaan is vrijwel onmogelijk. Ik kreeg de indruk dat veel managers gewoon opgescheept zitten met personeel dat niet voldoet. Dit maakt lessen over motivatie die een buitenlandse docent hier komt geven, best lastig: een groot deel van het (Amerikaanse) instrumentarium is onbruikbaar. Maar wat dan wel? Een groot deel van mijn studenten is nu bezig werkstukken te schrijven over motivatievraagstukken. Ik ben benieuwd met welke oplossingen zij komen.
Als er over Chinees en Japans management geschreven wordt, dan gaat het meestal over de afwijkende 'cultuur', waar men graag de afgesleten, maar misschien toch nog nuttige begrippen van individualisme, onzekerheidsvermijding en machtsafstand gebruikt als coördinaten om de verschillen in af te beelden. Wat komt er nu naar voren als ik in dat soort termen over Saoedi management denk? Het eerste wat me in de klas erg opviel, en dat zeker een rol moet spelen in bedrijven, is onzekerheidsvermijding, of positiever gezegd, een sterke behoefte aan duidelijkheid. Een zeer open opdracht, zoals de assignment die ik hun geef, roept een voelbaar hoog angstniveau op. Men probeert de angst te reduceren door het stellen van heel veel vragen, die maar één doel lijken te hebben: mijn speelruimte als docent inperken. Waar ik hun een breed veld van mogelijkheden geef, eindigen ze met een smal pad, afgezet met paaltjes. En inderdaad komen de Arabische landen in onderzoek naar voren als vrij sterk zekerheid zoekend. Dat klopt ook met de basisidee in de Koran (Qur'an), namelijk dat de mens zwak is en aan verleidingen ten onder zal gaan, tenzij er duidelijke regels worden gesteld, vooral regels om de menselijke driften en begeerten in te perken. Die behoefte aan zekerheid wordt dan gekoppeld aan een neiging tot onderwerping aan de autoriteit. De manier waarop de studenten elk vrij uur van mij gebruikten om zekerheid van mij te krijgen over wat ze moesten doen en hoe ze het moesten doen, klopt met deze combinatie van hoge machtsafstand en hoge onzekerheidsvermijding. Dit patroon kwam ook terug in een aantal rollenspelen die ik in de klas deed. Ook hierin probeerden ondergeschikten hun baas geheel verantwoordelijk te maken voor hun eigen gedrag. Ik neem dus aan dat in Saoedi-Arabië veel werknemers zich afhankelijk zullen opstellen van hun baas en gedetailleerde instructies zullen willen hebben. De meest bazen zullen die rol ook accepteren, denk ik. De vraag is alleen, hoe je daar als managementopleider mee omgaat. Moeten wij het evangelie brengen van empowerment, individuele verantwoordelijkheid en autonomie? Dat gebeurt in de meeste Organizational Behaviour boeken. Zelf laat ik met mijn participatieve stijl ook zien waar mijn voorkeur ligt. Maar is dit wat zij echt nodig hebben in hun praktijk? Ik weet het niet, maar ik kan me natuurlijk ook moeilijk opstellen als pleitbezorger van autocratisch management.
Wat elke managementtrainer of docent natuurlijk moet beseffen, is dat hij lesgeeft in een land in grote veranderingen. De afstand tussen gedrag en norm is vaak groot, de binnenkant en de buitenkant kloppen niet met elkaar en dingen zijn niet wat ze lijken. Management vindt dus plaats in een context van een grotere dubbelzinnigheid dan waaraan we gewend zijn, of dan we wellicht acceptabel vinden. Daarmee omgaan is de grootste uitdaging voor docenten en trainers die hun steentje willen bijdragen aan de veranderingen.

Afscheid

Op vrijdag 14 november was het alweer zover: ik gaf mijn laatste colleges. De avond tevoren had ik nog hard zitten werken om een nieuwe versie te maken van de presentaties die ik uit Nederland had meegenomen. Het moest vooral niet teveel zijn. Een goed gesprek vond ik belangrijker dan een grote berg stof. Ik vond het leuke onderwerpen om te geven: conflict en cultuur. Die zijn me beide op het lijf geshreven en ik zou ook zonder PowerPoint wel gewoon voor de klas kunnen gaan staan om daarover te vertellen.
De chauffeur van de universiteit, de Mohammed die ik, om hem te onderscheiden van alle andere Mohammeds in mijn telefoon had gezet als 'Muhammad', zou vroeg komen. Maar weer kwam hij aan de late kant. De dag tevoren had hij een auto-ongeluk kunnen verzinnen, maar die kaart had hij al gespeeld. Nu beweerde hij gewoon dat hij op tijd was, terwijl hij duidelijk een halfuur te laat was. Tijdens de rit naar mijn ontbijt op de universiteit zat ik te bedenken hoe ik een tentamenvraag zou kunnen maken over motivatie, waarin het geval van de ongedisciplineerde Muhammad een rol zou spelen.

Voordat ik echt college gaf, besteedde ik veel aandacht aan het verduidelijken van allerlei zaken rondom de 'assignment' en het tentamen. De behoefte aan duidelijkheid en zekerheid was weer heel groot en het leek me goed om die zoveel mogelijk te bevredigen, al kostte dat veel tijd. Het daardoor wat korte college over conflict ging goed. Ik merkte dat ik hier over dingen praatte die mensen in hun praktijk meemaken. Iedereen heeft regelmatig ruzie met zijn baas, met collega's, met ondergeschikten. Dat is in Saoedi-Arabië niet anders. De verschillende stijlen van mensen in conflictenm, van confronterend tot ontwijkend, vormen een aardige spiegel voor de studenten.
De pauze met lunch was voor mij weer geen pauze. Verschillende studenten wilden weer advies over hun assignment en gedetailleerde instructies voor het tentamen. Ik probeerde zo gedetailleer mogelijk aan te geven wat ze moesten doen en daarbij veel vertrouwen in hun werklust en motivatie te tonen. Ik probeerde aan te sluiten bij hun kennisniveau en dat gaf me soms het gevoel dat ik op mijn knieën moest gaan zitten om op gelijk niveau te communiceren.

Na de lunch had ik tijd om nog wat aandacht te besteden aan culturen en cultuurverschillen. Eigenlijk had ik dit onderwerp ook al in alle andere colleges steeds naar voren laten komen, maar hier ging het om een meer systematische behandeling van het thema. Ik gebruikte de 'ui' met de verschillende lagen van cultuur als metafoor. We pelden de lagen van de Amerikaans en de Saudi cultuur af, ik gaf voorbeelden uit Europa. Het ging er mij steeds om, te laten zien dat de interpretatie van 'artefacten'en gedragingen steeds plaatsvindt vanuit onderliggende waarden, veronderstellingen, wereldbeelden. Zo stond ik op een bepaald moment zelfs het Chinese scheppingsverhaal - de versie van de reus Pangu die ontploft, waarna uit zijn ogen de zon en de maan, uit zijn haren de bossen en uit zijn luizen de mensen ontstonden - stond te vertellen. Ik contrasteerde dit met het Moslim-Joods-Christelijke verhaal van een wereld die door God geschapen was, waarna wij als rentmeesters op die schepping moesten passen. Wat we niet zo best doen... Ik wilde duidelijk maken dat het sterke staatsgezag van de keizers, maar ook van de communistische partij begrijpelijk wordt als je snapt hoe bang de Chinezen zijn voor chaos. Organisaties werken er dus ook anders. Of voor iedereen duidelijk was dat ik de verbinding van de binnenkant van de ui en de buitenste schil wilde uitleggen, weet ik niet. Uit gesprekken achteraf begreep ik dat op zijn minst een paar mensen dit hebben begrepen. Dit is al heel wat, als je begrijpt hoe deze mensen met één waarheid zijn opgevoed.

In mijn voorbeelden van verschillende gedragingen in culturen kwam ik aan de rand van waar je het over kunt hebben in Saoedi-Arabië. Ik legde uit hoe ik in er in Frankrijk aan moet wennen dat je steeds vrouwen moet kussen, ook al ken je ze slecht. Ik deed het zelfs een beetje voor hoe dat ging, door een denkbeeldige vrouw - nee geen echte! - voor me te kussen. Toen vroeg ik de klas in het volgende gedachtenexperiment mee te gaan. Stel dat ik 's morgens hier de klas binnenkom, en vergeet waar ik ben, veronderstel dat ik hier met vrienden uit Frankrijk te maken heb. Dan begin ik dus de dames op twee wangen te kussen. Als ik dat zou doen, zei ik, 'then I will be in deep trouble'. Eén van de vrouwen, die met een mengsel van belangstelling en afgrijzen naar mijn verhaal had geluisterd, sprong op en zei: 'Deep trouble, deep trouble, that is a very mild expression for what would be the case!'. 'I will be killed, I suppose', zei ik met een glimlach. Dit werd volmondig bevestigd, terwijl er ook werd gelachen. Een ongemakkelijke situatie dus die ik bewust had opgeroepen. Ik wilde dat mensen zich de ongemakkelijkheid van cultuurverschillen bewust worden. En daarbij zat ik op de grens van waar je het hier over kunt hebben.

En toen kwam het afscheid voor de klas. Ik bedankte de groep en als ze goed hebben gekeken, dan hebben ze de emoties op mijn gezicht gezien. Een aantal mensen zeiden nog heel aardige dingen tegen me. Daarmee was het dus weer voorbij, maar nog niet helemaal. Een drietal heren, onder wie Mustafa, was bereid om met mij mee naar het hotel te komen voor een laatste hubbly-bubbly. En zo zaten we met zijn vieren aan het zwembad met waterpijpen en praatten over politiek en dergelijke. We dronken vruchtensap en thee. Toen twee van de drie naar huis waren gegaan, zat ik met Mustafa nog wat na te praten. Ik overlegde nog wat ik zou doen met mijn cadeautjes. Ik zat nog in mijn maag met de grote jas van vijf kilo die ik eigenlijk in mijn kamer had laten hangen. Het hotel had die jas gevonden en aan me terugggegeven. Ik besloot het open te spelen en met veel excuses de jas aan Mustafa terug te geven, met het verzoek om er iemand anders mee blij te maken. De kamelen en de sandalen gingen mee naar Nederland. Mustafa nam me mee naar een eenvoudig restaurant: eigenlijk een verzameling 'boxen' met een elk een tapijt op de grond en een paar kussens, geen tafel, geen stoelen. Daar gingen we zitten, nadat we onze schoenen buiten de box hadden achtergelaten, de ober legde een stuk plastic op de grond en daarop werden alumium schotels met lam, kip en rijst neergezet. We aten met onze rechterhanden, zonder bestek. Een Pepsi maakte de maaltijd compleet.

Na deze eenvoudige Saoedische maaltijd, waarbij ik aan mijn pijnlijke spieren merkte dat de kleermakerszit niet mijn gebruikelijke houding is, bracht Mustafa me naar het veertig kilometer verder gelegen vliegveld van Dammam. Halverwege, midden in de woestijn, stond zijn benzinemeter compleet op nul. Twee honderd meter verder was een benzinestation. Wat had hij gedaan als we dat niet hadden gehaald? Hij verzekerde me dat hij wel een 'plan B' had gehad: zijn broer opbellen. Dan was ook alles goedgekomen. Ik zag weer de beperking van Hofstede's schema. Hierin worden Arabieren als onzekerheidsmijders gezien. In het dagelijks leven nemen ze toch alles zoals het komt: inshallah. Deze luchthaven was het toppunt van moderne saaiheid: een groot betonnen gebouw midden in de woestijn. Ik checkte in, dronk nog een kop koffie met Mustafa, bedankte hem voor de alle vriendelijkheid in de afgelopen dagen en verdween naar de gate. Na twee uur wachten in een ruimte waar ik misselijk werd van de rooklucht - officieel is het hele gebouw 'no smoking' - konden we instappen. Al snel had ik mijn eerste Heineken biertje voor me staan. Een uur later sliep ik en ik werd wakker boven Hongarije. Op halfzeven stond ik op mijn koffer te wachten aan de band. Na een donkere treinrit, met aardige gesprekken met een man die net terugkwam uit China, kwam ik in Geldrop aan. Liesbeth zag er goed uit, ik was blij om thuis te zijn, maar het weer was niet fijn. Toen ik thuis onder de douche had gestaan en me had geschoren, had ik niet het gevoel dat ik weg was geweest.

dinsdag 11 november 2008

Op stap met de locals

Zondagavond werd ik gebeld door een van mijn studenten, Mustafa, die vroeg of ik zin had op maandagmiddag met hem op stap te gaan. Ik zei dat ik dat heel leuk zou vinden, hoewel ik niet wist wie deze Mustafa precies was. Ik zei ook dat ik eigenlijk van plan was naar Bahrain te gaan. Hij wilde me graag naar Bahrain meenemen en ik liet weten dat ik dat heel fijn vond, omdat ik het zelf niet zo goed aandurfde: je weet nooit of je de Saoedische grens weer overkomt.
Maandagmiddag stond hij voor het hotel met zijn benzineslurpende SUV: een iets te dikke man in vrijetijdskleding. Het eerste wat hij zei was dat hij wat cadeautjes bij zich had voor me. Ik speelde de verlegenheid die volgens mij bij deze situatie hoort - ‘had je niet moeten doen, dit is niet nodig, dit kan ik niet aannemen’ -, maar ik wist dat ik voor de bijl zou gaan. En daar stond ik dan met een grote plastic zak met minstens vijf kilo waardeloze cadeaus: klunzige kamelen, sandalen die niemand zullen passen en een soort jas van zware stof die ik nergens voor zou kunnen gebruiken. Ik bracht de zooi naar mijn kamer nadat ik er nog drie keer voor had bedankt, met de gedachte: waar en hoe ga ik dit weer allemaal weggooien op een manier die Mustafa niet gaat merken.

Mustafa vertelde dat we eerst naar Khobar zouden gaan om te lunchen. We reden naar een Libanees restaurant.. Toen we daar om halfdrie kwamen, was het net gebedstijd en we moesten een halfuur wachten. Daarom gingen we even naar de boulevard, die hier overal ‘corniche’ heet, maakten wat foto’s en praatten over van alles. Zijn Engels was niet geweldig, maar voldoende om een gesprek te hebben over het verschil tussen de Sunna en de Shia, waarbij de Shia voor hem toch wel veel beter was. De mensen in deze streek, die overwegend tot de Shia horen, zijn aardiger, socialer en prettiger dan de Soennieten die de meerderheid in het land vormen, begreep ik. Toen we aan tafel gingen, praatten we over dit soort dingen. Ook kreeg ik heel veel positieve feedback op mijn colleges, die mij wat overdreven overkwam. Ik moest denken aan de vleierij die ik uit China ken en die je beter niet te serieus kan nemen. Het eten was prima: prima Arabische voorgerechten met humus en plat brood, een mixed grill, Turkse koffie toe.

Het was me inmiddels duidelijk geworden dat we met de beste vriend van Mustafa, een collega van de bank, die daar net als hij als accountmanager werkte, en diens vrouw naar Bahrain zouden gaan. Allebei behorend tot de Shia, dus vriendelijk en OK. Maar eerst moesten we even langs het huis van Mustafa, dat nog achter Dammam lag, in een wat kleinere stad: Al-Qatif. Het was een hele rit door het stadsgebied van Al-Khobar en Dammam, met alle winkelcentra, industrie en kantoren verbonden door grote snelwegen. Al-Qatif bleek wat ouder te zijn dan deze moderne centra. Er stonden veel traditionele huizen en veel palmbomen. Volgens mijn gastheer waren de mensen er vriendelijk, ze gingen er leuk met elkaar om en iedereen kent er iedereen. Ik bedacht me dat ik dit vaker had gehoord, bijvoorbeeld in Heerlerbaan (een wijk van Heerlen), waar iemand me tijdens carnaval wel eens had duidelijk gemaakt dat nergens in Nederland de mensen zo met elkaar omgaan als juist daar… Het is een typische universele illusie van uniekheid.

In Al-Qatif bleef ik even buiten, terwijl Mustafa andere kleren ging aantrekken in zijn huis. Ik liep even rond mijn auto, terwijl ik naar de oproep tot het gebed luisterde dat uit twee of drie verschillende moskeeën klonk. Ik had het gevoel dat die Shi-ieten hier beter zongen dan de Soennieten in het centrum van Al-Khobar. De combinatie van het rommelige straatbeeld, de mensen die langsliepen, de avondzon op de huizen en de palmbomen gaven in combinatie met het gezang echt een gevoel vrij ver van Geldrop te zijn.

Toen moesten de vrienden gehaald worden. Op de lange rit in de file bleef Mustafa doorlopend in contact met iedereen die hij kende. Zijn blik was meer op het scherm van zijn mobiele telefoon gericht dan op de weg. Ik kreeg het gevoel dat de mensen elkaar hier doorlopend in de gaten houden, dat ze alles van elkaar willen weten en constant dingen met elkaar afstemmen. Ik moest erg denken aan wat ik me van Italië weet te herinneren als ik daar vroeger was. Ook de manier waarop Mustafa met de tijd omging, leek daarop: heel veel wachten, de dingen laten komen zoals ze komen, geen duidelijke planning, flexibele afspraken. Na een lange rit door Dammam, nu dwars over het terrein van Aramco – een aparte stad eigenlijk, met eigen scholen en zelfs eigen verkeersregels; vrouwen mogen hier bijvoorbeeld autorijden – terug naar al-Khobar. Hier troffen we, vlak naast de grote mall van al-Rashid, de twee vrienden aan: een man in een strakzittend wit pak en zijn vrouw in het zwart, maar niet gesluierd: Hussein en Huaida (?). Hij had een humoristisch gezicht en een aanstekelijke lach, zij was aanvankelijk heel verlegen, maar leek het toch heel leuk te vinden om met iemand als ik te praten.

We besloten met de auto van Hussein te gaan en opnieuw door heel veel files lukte het ons uiteindelijk de ‘causeway’ naar Bahrain op te gaan. Mijn visum bleek geen problemen op te leveren voor het verlaten van en terugkeren naar Saoedi-Arabië, en na een heel aantal controles aan beide kant van de grens, kwamen we in Bahrain. Hier stopten we eerst in de oude stad, een soort markt met kleine winkeltjes. Het rook er naar specerijen en er was een Aziatische drukte. Vandaar ging het naar een duur Westers restaurant, mooi gelegen tussen de palmbomen. Binnen was het halfdonker, de bediening was in handen van mooie jonge Aziatische vrouwen van het type waar luchtvaartmaatschappijen mee adverteren. Veel westers publiek, maar ook traditioneel geklede Saoedis die er in de koloniaal aandoende manou stoelen aan het bier zaten. Wij ploften ook neer in de te lage stoelen en lieten ons bier en andere dranken voorzetten. Er kwamen voorgerechten en dipsauzen op tafel, de Zuid-Amerikaans band begon Mexicaanse toppers te spelen en, voorzover we hier bovenuit konden komen, probeerden we te converseren. Huaida kwam los bij haar eerste bier. Ik vond het een vreemd gezicht om haar zo te zien, helemaal in het zwart gekleed, met alleen haar ronde gezicht naar de buitenwereld gekeerd, met een groot glas Heineken in de hand waar ze gretig uit dronk. Ze vertelde vrij veel over haarzelf, zoals dat ze op haar veertiende was getrouwd en op haar vijftiende haar eerste kind kreeg dat nu 15 was. Haar moeder was 47. Moeilijk voor te stellen allemaal. Ze werkt als verpleegkundige in het ziekenhuis en daarnaast doet ze cursussen, waaronder Engels. Haar moeder past op de kinderen.
De maaltijd had weer dat typisch Zuidelijke ritme van eindeloos hangen en diverse gesprekken door elkaar heen voeren, dat ik uit Italië ken.

Tegen elven gingen we weg. Ik dacht dat we naar huis gingen en ik belde uit de auto Liesbeth even op, om haar te zeggen dat het geplande telefoongesprek waarschijnlijk niet zo kunnen doorgaan. Het was goed om haar stem even te horen en zij kon even merken dat het niet slecht met me ging. Ik kon me alvast voorbereiden op het kopen van een nieuwe wasmachine als ik zaterdag thuiskom. Mijn vrienden in de auto kregen de groeten van Liesbeth. Wij bleken echter nog niet naar huis te gaan, maar stopten bij ‘Casa Blu’ voor een hubbly-bubbly. Casa Blu bleek een grote, schaars verlichte ruimte met allemaal zithoekjes met lage fauteuils en sofa’s en allemaal videoschermen aan de muur, waar een mengsel van videoclips en reclame op te zien was. Op een podium speelden een aantal mensen, geholpen door een ingenieuze muziekcomputer met hele orkesten erin, populaire Arabische muziek die op geen enkele manier iets met de videobeelden te maken had. We kregen allemaal een waterpijp en iets te drinken. Ik koos voor ‘two apples’ als rooksmaak en voor rode thee. Huaida, die in het restaurant toch echt teveel gedronken had, vertrouwde me toe dat ze erg bang voor me was geweest toen ze niets op had, maar dat ze met de drank wel met me durfde te praten. Ik zei vaderlijk dat haar Engels prima was en dat ze voor mij niet bang hoefde te zijn. Verder ging het gesprek met de heren weer van de hak op de tak, regelmatig onderbroken door een onbedaarlijke lachbui van Hussein die ook op mij aanstekelijk werkte. Op een gegeven moment merkte ik dat ik de rook slecht kon verdragen en ik was bang te moeten overgeven. Op het toilet kwam ik even tot rust en ik concludeerde dat het wel goed zou aflopen als ik nu ophield met roken. Na een kop thee ging het prima. Rond één uur ’s nachts reden we weer de brug naar het vasteland op. Om twee uur was ik in mijn hotel, met weer een ervaring rijker. Ik kwam de toeristische rommel tegen die ik cadeau had gekregen en vroeg me nog af hoe ik die weg zou gaan gooien. Daarna sliep ik in.

zondag 9 november 2008

Kamerschermen en de harem

Eerder schreef ik over het grote verschil tussen de binnenkant en de buitenkant in het gedrag van mijn studenten. Het leek soms alsof ik te maken had met Amerikanen die zich als Arabier verkleed hadden. Later dacht ik ook nog: zijn het geen Arabieren die Amerikaan spelen? Hoe dan ook, er lijkt, in mijn Nederlandse ogen, een vrij grote afstand te zijn tussen wat je aan de buitenkant ziet en wat er aan de binnenkant gebeurt. Voor protestants opgevoede Noord-Nederlanders is dat altijd al lastig te begrijpen en dat begint al in Maastricht, waar wij slecht hoogte krijgen van wat de mensen 'echt bedoelen'. Mijn vader zei dat katholieken niet te vertrouwen waren, met hun 'uitgestreken smoel', waarmee hij precies de buitenkant bedoelde die inderdaad in het Zuiden belangrijker is dan in het Noorden. Ik heb het gevoel dat de Arabische wereld voor ons nog lastiger is, omdat hier het idee van privacy als 'verboden terrein' heel belangrijk is. Er is een groep woorden met de stam h-r-m die allemaal iets hiervan weergeven. Harama betekent 'verbieden' of 'uitsluiten'. Het huis van een Arabier is verboden gebied. Daar is zijn vrouw, daar zijn zijn kinderen en in de traditionele samenleving heeft niemand daar iets te zoeken behalve hij zelf. Het is nog steeds niet gebruikelijk om naar iemands vrouw en kinderen te vragen, daarmee ga je de verboden grens al over, die ook in het woord 'harem' zit. Het kamerscherm in mijn klas beschermt mijn vrouwen tegen de kritische en nieuwsgierige blikken van de mannen. Het terrein is harama voor de mannen, de vrouwen voelen zich veilig. Je ziet het ook in restaurants. Ik kende van mijn verblijf in Jemen: rondom de tafel van een gezin wordt een kamerscherm geplaatst, zodat de vrouw haar sluier kan afdoen en haar gezicht kan tonen aan man en kinderen, zonder dat er ongeoorloofde blikken van buiten op haar worden gericht. En ze heeft haar mond vrij om te eten.
De grote afstand tussen binnen en buiten, tussen wat mensen privé doen en publiek tonen, zit dus in de traditionele cultuur. En dat krijgt een bijzondere rol in het moderniseringsproces hier: privé is de bovenlaag veel verder verwesterd dan dat men publiek toont. De nieuwe openheid blijft verborgen achter de traditionele geslotenheid. Eigenlijk gebeurt het ook in de klas: we tonen een vrij traditionele opzet met het kamerscherm en zo, maar feitelijk is er al heel veel mogelijk dat traditioneel niet kon. Dit kan zolang niemand het ziet en ik moet daarin als westerse leraar meespelen. Wat me tot nu toe redelijk lukt.

zaterdag 8 november 2008

De platte wereld: naar de stad

Naar de stad

Ik had het even gehad met mijn Zandvoort aan Zee in Arabië. Ik wilde mensen zien, winkels, pin-automaten, McDonalds, Starbucks. Dit bleek pas ’s middags te kunnen. De winkels zijn hier van vier uur ’s middags tot twaalf uur ’s nachts open. Dat zal wel iets met de hitte in de zomer te maken hebben. Om kwart over vier stond er een taxi voor het hotel. Vijftig kilometer verder, een half uur later, na een rit over een kale zandvlakte en een gesprek met een vriendelijke Indiase taxichauffeur stond ik vlak bij het centrum van Al_Khobar voor een grote shopping mall Amerikaanse stijl. Veel marmer en opgepoetst chroom. De transcriptie van alle Engelse winkelnamen kwam koddig op mij over: ليميتد توو (Limited Too), باريس غاليري (Paris Gallery),فوت لوكر (Footlocker) en veel andere bekende namen in Arabische tekens. Alles wat je in Shanghai, Amsterdam of New York ziet, is hier ook. Globalisering noemen ze dat. Terwijl ik dit schrijf zit ik bij Segafredo een prima cappuccino te drinken, Italiaanse smaak, Amerikaans formaat. Maar toen ik nauwelijks in de mall binnen was, toen merkte ik dat ik toch niet in Amerika was. In de winkels en de cafés gingen de lichten uit, de bediening stopte in de Chicken Tikka en de Starbucks en zelfs de grote fontein midden in de mall hield op met spuiten. Overal klonk uit luidsprekers de oproep tot het gebed. Ik had zin in koffie, maar begreep dat ik die even niet kon krijgen. Doelloos liep ik rond, probeerde in die tijd even te pinnen, maar de automaat deed het niet. Uit eerbied voor God? Ik liep langs de moskee, die op de tweede verdieping van het winkelcentrum gevestigd is. Daar zag ik mannen naar binnen gaan. De vrouwen hingen overal bij de winkels rond. Na enige tijd hoorde ik weer gezang, de fontein begon te spuiten en er werd weer bediend in de cafés. Ik kon mijn Italiaanse koffie bestellen. Eerst wist ik me nog te beheersen en ik bestelde er niets zoets bij, maar uiteindelijk ging ik toch voor de bijl, terwijl ik dit verhaal aan het schrijven was: een heerlijk stuk zoet en vet ding van chocola. Dit is het deel bij uitstek van de wereld om suikerziekte en hartkwalen te ontwikkelen.

Globalisering. De platte wereld, dat is wat je hier ziet. Mijn managementlessen horen daar ook bij. Ik draag bij aan de verplatting van de wereld, en dus ook aan de vervlakking. Niet alleen Footlocker, McDonalds, The Bodyshop, Kentucky Fried Chicken en andere wereldmerken die ik zie terwijl ik dit schrijf, maar ook Management by Objectives, Participative Management, Level 5 Leadership of wat voor concepten ik hier allemaal aan de studenten slijt, ze horen bij de verplattende wereld. Dat is best nuttig, maar hoe combineer je die platte concepten met de verschillen in de ondergrond, gebaseerd op Christendom, Islam, Verlichting en andere ideeën die in de geschiedenis geworteld zijn? Hoe voorkom je dat we de zaken zo platdrukken, dat de ondergrond gaat scheuren? Dat gebeurt trouwens al: Moslim-terrrorisme, Wilderiaanse domheid van Nederlandse bodem, radicaal Christendom van conservatieve Amerikanen en enge ideeën uit Israel. Als we alles gelijk willen maken, valt de wereld in stukken, dacht ik terwijl ik genoot van mijn globalized cappuccino. En deze gedachten verdampten alweer gauw, toen ik op zoek ging naar een ATM die het deed.

Ik besloot van de mall naar het echte centrum van Khobar te lopen. Dat zou volgens de taxichauffeur vlakbij zijn. Het bleek ongeveer drie kwartier lopen langs een soort snelweg, met aan weerszijden kantoren, winkels, woonwijken, moskeeën, tamelijk rommelig allemaal. Het gevoeld van de ‘platte wereld’ uit het de mall maakte plaats voor het brokkelige beeld van cultuurverschillen en chaotische verandering. Af en toe vroeg ik me af, of ik niet eigenlijk angstig zou moeten zijn. Kon ik hier zo onbezorgd rondlopen in een wereld waar ik heel weinig van begrijp? Auto’s raasden, vaak onnodig toeterend in twee maal drie rijen voorbij, overal zag ik teksten in Arabische letters waarvan ik weinig begreep, op de achtergrond begonnen opnieuw drie moskeeën ongecoördineerd tot het gebed op te roepen. En temidden van dit alles loopt een Hollander met een basketballpet uit New York op zijn kalende hoofd en een lullig plastic zakje van Halfords in zijn rechterhand. Hij heeft zijn paspoort aan in een etui op zijn buik en dat is het enige bewijs dat hij Huibert de Man uit Nederland is. Verder is hij hier niemand… Dat soort dingen dacht ik, terwijl ik me eigenlijk prima voelde in deze rare omgeving.

Na deze lange wandeling kwam ik uiteindelijk in iets wat op een centrum leek: veel winkels, nu ook wat kleinere winkels met voedsel andere dagelijkse benodigdheden. Heel veel winkels gedreven door Aziaten. In een daarvan kocht ik water en een extra verloopstekker voor mijn elektrische apparatuur. Met enige moeite vond ik een Thai restaurant. Ik at er wat noedels en te vet geroerbakt vlees met cashewnoten en pepers. Smaakte prima en was niet duur. Voor 50 rial = 10 euro was ik klaar. De eigenaar hielp me met het onderhandelen over een taxi. Dat beloonde ik met een stevige fooi. Ik werd voor 50 rial teruggebracht door een Bengaalse chauffeur, weer een vriendelijk man. Dat was de helft van heen, een derde van wat ik in mijn nacht van aankomst had betaald toen ik vanuit het verkeerde hotel moest komen. Dat was dus een avondje naar de stad, op een afstand die vanaf Geldrop voorbij Den Bosch zou uitkomen. Hier een rit van vijftig kilometer door het niks.

Terwijl ik dit zit uit te typen – het meeste was al eerder geschreven – zit ik te genieten van de koelte bij het zwembad. Het is zo’n 23 graden en dat is koud genoeg om een trui aan te doen. Het is hier winter.

De binnenkant en de buitenkant

De start was dus goed, naar mijn gevoel. De inhoud van wat ik gedurende de twee dagen daarna behandelde, was niet revolutionair. Het ging over de onderwerpen die al meer dan dertig jaar de sociaalpsychologische basis van ‘Organizational Behaviour’ vormen: motivatie, perceptie, communicatie en dan direct toegepast op concrete managementsituaties. Ik had me voorgenomen om mijn lessen niet vol te proppen met wat ik wilde vertellen, maar om het tempo van doceren zorgvuldig af te stemmen op het tempo waarin deze mensen leren. Ook wilde ik veel ruimte geven voor discussie, ook over het kamerscherm heen, om zo een interactie te krijgen tussen de wereld van vrouwelijk en mannelijk management. Het feit dat studenten in dit soort cursussen over het algemeen niet van tevoren lezen, zo ze al tijd hebben om boeken te lezen, moest ik accepteren. Mintzbergs advies aan managementopleiders – don’t pack it, don’t pack it, don’t pack it – wilde ik deze keer eens echt serieus nemen. Aan de studenten legde ik gisteren het principe van ‘slow management’ uit, als parallel van ‘slow food’. Managers leven onder tijdsdruk en hebben daardoor denkgewoonten die hen bij complexe vraagstukken in de weg zitten. Als je die high-pressure omgeving nu ook in managementcursussen gaat creëren, dan versterk je wat de managers al kunnen: zeer pragmatisch en vaak kortzichtig de kortste weg naar een oplossing vinden. Dat wil ik dus niet met ze doen, al probeer ik ze zeker hard te laten werken. Dat laatste schijnt te lukken: gisteren, na twee en een halve dag les, waren ze zichtbaar kapot, net als ikzelf. Er kwam geen verstandig woord meer uit de mensen.

De mogelijkheid voor creatieve lesvormen is beperkt door het kamerscherm en de indeling van de zaal. Toch lukte het me om twee keer een rollenspel te doen: één over goal-setting en één over delegatie (empowerment). Dit was voor de meesten de eerste keer in hun leven en de reacties waren heel positief. Helaas kon ik geen groep voor de klas laten spelen: dat zou observatie van de mannen door de vrouwen en andersom impliceren en dat mag niet. Ik kijk zelf wel naar alle groepen en geef feedback, vat samen wat ik zie en geef zonodig advies. Vooral bij de vrouwen, die in relatief operationele leidinggevende functies zitten en alleen leiding geven aan vrouwen, zag ik een stijl van leidinggeven, waarin ze heel dicht op de mensen en het werk zitten. Ideeën over meer verantwoordelijkheid in het team leggen, meer op resultaten sturen en dergelijke waren vooral voor hen echt nieuw. De mannen, die voor een belangrijk deel bij Amerikaans of in ieder geval internationaal georiënteerde bedrijven werken, leken me heel vertrouwd met moderne managementtechnieken en –concepten.

Aan het eind van de eerste lange collegedag – donderdag – zat ik met drie van de mannelijke studenten na afloop van het college aan het zwembad. Eén van hen had me uitgenodigd om met hem een ‘hubbly bubbly’ te gebruiken, waarmee hij de waterpijp, de shisha, bedoelde. Het woord had hij in Engeland geleerd zei hij. Terwijl de andere twee mannen in het hotel wat aten, had ik een interessant en open gesprek over de cultuur van het huidige Saoedi-Arabië. Wat hij me vertelde, sloot goed aan bij wat ik zag: ik zag een traditioneel geklede Saoedi – smetteloos wit gewaad, een doek die met een zwart ringvorming koord op het hoofd werd gedragen- ik zag een tradtionele waterpijp en rook de heerlijke geur van appeltjes in de tabak. Ik hoorde een manager, die wat mij betreft ook uit New Jersey of Rotterdam had kunnen komen, met opvattingen die ik ook van mijn studenten van de Open Universiteit ken en werkervaringen die best van Shell of ABN-Amro hadden kunnen komen. Af en toe kreeg ik de indruk dat ik een man voor me had die als Arabier verkleed was. Zijn verhaal gaf meer reliëf aan dit beeld. Hij legde me uit dat de samenleving van Saoedi-Arabië zeer snel aan het veranderen is. Heel veel mensen – hij refereerde kennelijk aan zijn eigen laag van de bevolking – staan open ten opzichte van vernieuwing, komen veel in het buitenland, hebben een Amerikaanse opleiding. Dat geldt ook voor vrouwen. Het beleid van de regering probeert de modernisering te bevorderen door ook vrouwen de gelegenheid te geven in het buitenland te studeren. Tegelijkertijd beseft de regering dat dit nog steeds een conservatief land is. Voor sommige veranderingen is het te vroeg. Zo was er een tijdje terug een discussie over de vraag of vrouwen een eigen identiteitskaart konden krijgen. Tot dat moment gebruikten vrouwen de identiteitskaart van hun vader, of als ze getrouwd waren, van hun man. Toen de regering het idee van een eigen kaart opperde, was er heel veel weerstand. Dit ging voor veel mensen te ver. Men is toen heel low-profile begonnen. Gaandeweg begonnen banken en andere instellingen de kaart te verlangen en nu vindt iedereen het normaal. Een discussie die nu gaande is, gaat over autorijden. Vrouwen mogen dat niet, ook vrouwen die in Europa of Amerika hun rijbewijs hebben gehaald en jarenlang hebben gereden. Er worden veel argumenten gebruikt om de bestaande situatie hier te handhaven, zoals het grote gevaar dat vrouwen lopen als ze zelfstandig zouden autorijden. Saoedi-Arabië is een gevaarlijk land voor vrouwen alleen. Ook wordt er natuurlijk beweerd dat vrouwen het gewoon niet kunnen, een argument dat ook wel in Nederland te horen was over ‘een vrouw achter het stuur’. Toch verwacht men dat over een paar jaar het ook heel gewoon zal zijn dat vrouwen hier autorijden. De aanpak van de regering is stap voor stap. Als er teveel weerstand komt, zet men een stapje terug. Dat geldt ook voor democratie. Op het niveau van het plaatselijk bestuur zijn er verkiezingen. Landelijk zou dat nog onbespreekbaar zijn. Het voorbeeld van landen die zonder democratische traditie vormen van representatieve democratie hebben ingevoerd, werk hier vaak afschrikwekkend. Dan gaat het niet alleen om Irak, maar ook om relatief gunstige voorbeelden als Yemen, waar echter een nep-democratie bestaat in een samenleving met een stammenstructuur. Dat wil men niet.

De snelle veranderingen, die vooral tot de bovenlaag van de bevolking doordringen, in een door en door conservatieve samenleving, leidt tot creatieve oplossingen, bleek uit het verhaal dat ik samen met de appelgeur uit de waterpijp op me liet neerdwarrelen. Zo gaan veel Saoedi’s in het weekend naar de veel liberalere golfstaatjes om zich daar te vermaken. In Bahrain, hier vlak voor de kust, gelden veel minder strenge regels. Je kunt er alcohol drinken, als je geen moslim bent. Het criterium voor het laatste is je uiterlijk. Wie zich westers kleedt, kan bier en wijn krijgen. Zo gaan duizenden Saoedi’s regelmatig uit hun dak aan de andere kant van de dam die Bahrain met het vasteland verbindt. Thuis passen ze zich weer aan. Mensen komen zelfs uit Ryadh, 500 km door de woestijn, naar Bahrain om daar even buiten de strakke regels te kunnen doen waar ze zin in hebben.

Toen ik de volgende dag voor de klas stond, moest ik hier steeds aan denken. Ik zag de vrouwen in hun zwarte gewaden, waarin niets vrouwelijks meer zichtbaar is. Af en toe zag ik toch even een glimp van een moderne, modieuze spijkerbroek en leuke schoenen. Binnenkant en buitenkant: nergens heb ik zo’n groot verschil gevoeld.

vrijdag 7 november 2008

Voorbereiding, reis en eerste indrukken

Toen MsM mij vroeg om tien dagen naar Saoedi-Arabië te gaan om daar zes dagen te gaan lesgeven, zei ik vooral ja omdat ik te weinig dagen voor mezelf had gewerkt dit jaar om mijn eigen bedrijf te rechtvaardigen. Nog een aantal betaalde dagen waren nodig om ook zelf weer te geloven dat het me lukt om naast de OU een redelijke hoeveelheid eigen werk te doen.
Nadat ik ja had gezegd, begon ik te beseffen dat ik toch wel naar een vreemd land toe ging: een van de meest conservatieve moslimlanden van de wereld. Vrouwen mogen niet autorijden, er bestaan nog lijfstraffen en zelfs gedwongen amputaties. De rechtspraak is in handen van religieuze specialisten die aan niemand verantwoording schuldig zijn. De koning kiest zijn eigen ministers. Een raar land dus, dat zich op een aantal punten nog in de Middeleeuwen bevindt. Maar ook een land met hechte banden met de Verenigde Staten, met ontwikkelde technologie en een goede gezondheidszorg.
In de voorbereiding van mijn lessen in Al-Khobar - vlak bij Bahrain aan de kust - werd me verteld dat in mijn lokaal mannen en vrouwen door een wand gescheiden zouden zijn, want ze mochten elkaar niet zien. Het zou niet wenselijk zijn om studenten voor de klas iets te laten presenteren, want dat zou de gewenste scheiding doorbreken. Ik vroeg me af, hoe je in zo'n omgeving in 's hemelsnaam mijn vak kunt doceren: het gedrag in organisaties. Maar ik bereidde, vrij snel na onze terugkomst uit New York, acht verschillende colleges voor en nog een scriptieworkshop. Ik bewerkte voor mijn presentaties vooral slides uit bestaande colleges en van een leerboek dat ik eerder had gebruikt, wetend dat ik veel te veel bij me zou hebben en dat ik ter plekke selecties zou moeten maken. Alles was op tijd in Maastricht en in Al-Khobar, in de dagen voor mijn vertrek oefende ik nog wat met het Arabische alfabet en ik kon naar dat vreemde land toe.

Op donderdag 4 november bracht Ton van Happen me op acht uur naar station Geldrop. Rond halfelf was ik op Schiphol. Bij ATP vond ik zoals afgesproken met paspoort met visum. Dat was dus ook net op tijd geregeld. Ik dronk dure koffie en maakte met een dure draadloze netwerkverbinding verbinding met internet. Ik kreeg een e-mail uit Saoedi-Arabië over mijn hotel: het was toch Holiday Inn geworden en niet Dhahran Palace, zoals me eerder was verteld.
Het vliegveld was in dichte mist gehuld en ik zou met vertraging moeten rekenen. Die viel uiteindelijk mee: met een halfuur vertraging stegen we op. In Oosteuropa werd de grote Airbus een soort kermisattractie, zoveel turbulentie was er. Zelfs het personeel moest in de riemen en we kregen voorlopig niks te eten. Maar toen we alweer flink richting Turkije vlogen, was alles weer normaal. We vlogen eerst mijn bestemming voorbij, om een landing te maken in Abu Dhabi. Na een stop vlogen we richting Amsterdam, wat een vreemd gevoel was, met al die nieuwe passagiers die naar huis gingen, maar er kwam eerst een stop in Bahrain.

Hier zou ik overstappen op een 'vlucht naar Dammam, die echter over de weg, met een busje, werd uitgevoerd. Toen ik door de douane kwam, stond er een man met een bord waarop een aantal namen stond, waaronder de mijne. Dat was dus mijn aansluitend vervoer. Ik had uit een e-mail begrepen dat er op het vliegveld iemand met een bord zou staan om me naar het hotel te brengen. Aanvankelijk dacht ik dat het vliegveld Damman bedoeld werd, maar toen ik die man zag, dacht ik: dit is degene die mij naar mijn hotel brengt en ik legde uit dat ik naar Holiday Inn moest in Dammam. In dit busje zaten twee mensen, een Amerikaan en een Nederlander, die allebei iets met olie te maken hadden. De Amerikaan, een grove man met een onverstaanbaar Zuidelijk accent, voorspelde nog even dat Obama zou winnen, maar wel snel vermoord zou worden. Ik kreeg het gevoel dat hij dat ook wel graag zou willen.
De grens met Saoedi-Arabië was bijzonder. Vijf keer werd mijn pas gecontroleerd, eenmaal moest ik mee naar een groezelig kantoor om tien vingerafdrukken te maken op een elektronisch apparaat, en eenmaal werd het busje grondig doorzocht. Na een rit over kale wegen, met veel lampjes en wat contouren van huizen en industriële installaties, kwamen we rond twee uur 's nachts het Holiday Inn hotel. Daar wist niemand van mijn komst. Met behulp van een vriendelijke man aan de receptie wist ik mijn computer op het lichtnet aan te sluiten en toen was het mogelijk de e-mail te openen die ik 's morgens op Schiphol had gekregen. Daar bleek een andere vestiging van Holiday Inn op te staan, ongeveer 40 km de andere kant op. Er werd een taxi geregeld en na drie uur 's nachts was ik bij Holiday Inn Halfmoon Holiday Resort. Ik kreeg een ruime kamer nadat ik de taxichauffeur teveel betaald had voor de duistere rit. Terwijk ik insliep, besefte ik dat er nog iemand op mij stond te wachten op het vliegveld in Damman...





Op woensdag 5 november werd ik redelijk op tijd wakker. Ik ontdekte dat mijn kamer op de zee uitkeek, ik zag palmbomen en zwembaden. Na het ontbijt belde Alia, de vrouw die vanuit de universiteit alles geregeld had, mij op mijn mobiel. Zij vroeg zich af waar ik was en wat er de vorige nacht mis was gegaan. We spraken af dat ik rond twee uur zou worden gehaald door een chauffeur van de universiteit. We reden over een lege weg door een zandvlakte met wat duinen naar een nieuw gebouwencomplex in het niks, met veel portretten van Prins Fahd op de lantaarnpalen. Hiermee begroet men de weldoener die het hele complex heeft betaald.

Hier had ik een lang en plezierig gesprek met Hesham, een man met een belangrijke leidinggevende positie in de school, opgegroeid in Engeland, met een Egyptische vader. Hij legde me veel dingen uit, zoals de Amerikaanse oriëntatie van het onderwijs in dit land, de groei van de business school en zijn eigen achtergronden. Hij benadrukte dat allerlei regels, zoals het scheiden van mannen en vrouwen in mijn onderwijsgroep, meer bedoeld is voor de buitenwereld dan voor de studenten zelf. De studenten zijn veel vrijdenkender en makkelijker dan de omringende samenleving, hebben vaak een deel van hun opleiding in Amerika gehad en zijn gewend met andere culturen om te gaan. Er staat wel een scherm in de klas, maar dat is minder belangrijk dan het lijkt. Ik besefte dat ik bijzonders zou meemaken: een land dat niet is wat het lijkt.

's Avonds leerde ik de studenten kennen: tien mannen gekleed in lange witte gewaden, doeken over hun hoofd - witte doek of roze 'theedoek' - met een ringvormige versiering om de zaak bij elkaar te houden; vijf vrouwen in het zwart tot aan de grond, van wie twee tot aan de neus bedekt. De eerste indruk leek dus exotisch. De manier waarop de studenten op mij reageerden en de manier waarop ze met elkaar praatten, was echter zo normaal dat ik na een paar minuten al vergeten was dat ze er toch voor Nederlandse begrippen vreemd uitzagen. Wel was het even wennen dat mijn presentaties op twee verschillende schermen werden geprojecteerd: één voor de mannen en één voor de vrouwen. De mannen en vrouwen keken dus vaak niet dezelfde kant op en ik wende mij er meteen aan om de hele tijd van positie te wisselen: dan weer praatte ik voor de heren, dan weer voor de dames.
Ik begreep dat ze de voorgaande docent heel goed hadden gevonden en ik vroeg me af of dat een gunstige start was. Maar al gauw merkte ik dat ik toch wel heel iets anders te bieden had. Mijn voorganger had het over markten, instituties, bedrijfstakken, nationale culturen. Ik praatte meer over henzelf. Ik kwam dichterbij hen, merkte ik. Na de eerste avond wist ik aan deze mensen zonder veel problemen les zou kunnen geven. Ik had ook het gevoel dat ze mij gingen accepteren.