Zondagavond werd ik gebeld door een van mijn studenten, Mustafa, die vroeg of ik zin had op maandagmiddag met hem op stap te gaan. Ik zei dat ik dat heel leuk zou vinden, hoewel ik niet wist wie deze Mustafa precies was. Ik zei ook dat ik eigenlijk van plan was naar Bahrain te gaan. Hij wilde me graag naar Bahrain meenemen en ik liet weten dat ik dat heel fijn vond, omdat ik het zelf niet zo goed aandurfde: je weet nooit of je de Saoedische grens weer overkomt.
Maandagmiddag stond hij voor het hotel met zijn benzineslurpende SUV: een iets te dikke man in vrijetijdskleding. Het eerste wat hij zei was dat hij wat cadeautjes bij zich had voor me. Ik speelde de verlegenheid die volgens mij bij deze situatie hoort - ‘had je niet moeten doen, dit is niet nodig, dit kan ik niet aannemen’ -, maar ik wist dat ik voor de bijl zou gaan. En daar stond ik dan met een grote plastic zak met minstens vijf kilo waardeloze cadeaus: klunzige kamelen, sandalen die niemand zullen passen en een soort jas van zware stof die ik nergens voor zou kunnen gebruiken. Ik bracht de zooi naar mijn kamer nadat ik er nog drie keer voor had bedankt, met de gedachte: waar en hoe ga ik dit weer allemaal weggooien op een manier die Mustafa niet gaat merken.
Mustafa vertelde dat we eerst naar Khobar zouden gaan om te lunchen. We reden naar een Libanees restaurant.. Toen we daar om halfdrie kwamen, was het net gebedstijd en we moesten een halfuur wachten. Daarom gingen we even naar de boulevard, die hier overal ‘corniche’ heet, maakten wat foto’s en praatten over van alles. Zijn Engels was niet geweldig, maar voldoende om een gesprek te hebben over het verschil tussen de Sunna en de Shia, waarbij de Shia voor hem toch wel veel beter was. De mensen in deze streek, die overwegend tot de Shia horen, zijn aardiger, socialer en prettiger dan de Soennieten die de meerderheid in het land vormen, begreep ik. Toen we aan tafel gingen, praatten we over dit soort dingen. Ook kreeg ik heel veel positieve feedback op mijn colleges, die mij wat overdreven overkwam. Ik moest denken aan de vleierij die ik uit China ken en die je beter niet te serieus kan nemen. Het eten was prima: prima Arabische voorgerechten met humus en plat brood, een mixed grill, Turkse koffie toe.
Het was me inmiddels duidelijk geworden dat we met de beste vriend van Mustafa, een collega van de bank, die daar net als hij als accountmanager werkte, en diens vrouw naar Bahrain zouden gaan. Allebei behorend tot de Shia, dus vriendelijk en OK. Maar eerst moesten we even langs het huis van Mustafa, dat nog achter Dammam lag, in een wat kleinere stad: Al-Qatif. Het was een hele rit door het stadsgebied van Al-Khobar en Dammam, met alle winkelcentra, industrie en kantoren verbonden door grote snelwegen. Al-Qatif bleek wat ouder te zijn dan deze moderne centra. Er stonden veel traditionele huizen en veel palmbomen. Volgens mijn gastheer waren de mensen er vriendelijk, ze gingen er leuk met elkaar om en iedereen kent er iedereen. Ik bedacht me dat ik dit vaker had gehoord, bijvoorbeeld in Heerlerbaan (een wijk van Heerlen), waar iemand me tijdens carnaval wel eens had duidelijk gemaakt dat nergens in Nederland de mensen zo met elkaar omgaan als juist daar… Het is een typische universele illusie van uniekheid.
In Al-Qatif bleef ik even buiten, terwijl Mustafa andere kleren ging aantrekken in zijn huis. Ik liep even rond mijn auto, terwijl ik naar de oproep tot het gebed luisterde dat uit twee of drie verschillende moskeeën klonk. Ik had het gevoel dat die Shi-ieten hier beter zongen dan de Soennieten in het centrum van Al-Khobar. De combinatie van het rommelige straatbeeld, de mensen die langsliepen, de avondzon op de huizen en de palmbomen gaven in combinatie met het gezang echt een gevoel vrij ver van Geldrop te zijn.
Toen moesten de vrienden gehaald worden. Op de lange rit in de file bleef Mustafa doorlopend in contact met iedereen die hij kende. Zijn blik was meer op het scherm van zijn mobiele telefoon gericht dan op de weg. Ik kreeg het gevoel dat de mensen elkaar hier doorlopend in de gaten houden, dat ze alles van elkaar willen weten en constant dingen met elkaar afstemmen. Ik moest erg denken aan wat ik me van Italië weet te herinneren als ik daar vroeger was. Ook de manier waarop Mustafa met de tijd omging, leek daarop: heel veel wachten, de dingen laten komen zoals ze komen, geen duidelijke planning, flexibele afspraken. Na een lange rit door Dammam, nu dwars over het terrein van Aramco – een aparte stad eigenlijk, met eigen scholen en zelfs eigen verkeersregels; vrouwen mogen hier bijvoorbeeld autorijden – terug naar al-Khobar. Hier troffen we, vlak naast de grote mall van al-Rashid, de twee vrienden aan: een man in een strakzittend wit pak en zijn vrouw in het zwart, maar niet gesluierd: Hussein en Huaida (?). Hij had een humoristisch gezicht en een aanstekelijke lach, zij was aanvankelijk heel verlegen, maar leek het toch heel leuk te vinden om met iemand als ik te praten.
We besloten met de auto van Hussein te gaan en opnieuw door heel veel files lukte het ons uiteindelijk de ‘causeway’ naar Bahrain op te gaan. Mijn visum bleek geen problemen op te leveren voor het verlaten van en terugkeren naar Saoedi-Arabië, en na een heel aantal controles aan beide kant van de grens, kwamen we in Bahrain. Hier stopten we eerst in de oude stad, een soort markt met kleine winkeltjes. Het rook er naar specerijen en er was een Aziatische drukte. Vandaar ging het naar een duur Westers restaurant, mooi gelegen tussen de palmbomen. Binnen was het halfdonker, de bediening was in handen van mooie jonge Aziatische vrouwen van het type waar luchtvaartmaatschappijen mee adverteren. Veel westers publiek, maar ook traditioneel geklede Saoedis die er in de koloniaal aandoende manou stoelen aan het bier zaten. Wij ploften ook neer in de te lage stoelen en lieten ons bier en andere dranken voorzetten. Er kwamen voorgerechten en dipsauzen op tafel, de Zuid-Amerikaans band begon Mexicaanse toppers te spelen en, voorzover we hier bovenuit konden komen, probeerden we te converseren. Huaida kwam los bij haar eerste bier. Ik vond het een vreemd gezicht om haar zo te zien, helemaal in het zwart gekleed, met alleen haar ronde gezicht naar de buitenwereld gekeerd, met een groot glas Heineken in de hand waar ze gretig uit dronk. Ze vertelde vrij veel over haarzelf, zoals dat ze op haar veertiende was getrouwd en op haar vijftiende haar eerste kind kreeg dat nu 15 was. Haar moeder was 47. Moeilijk voor te stellen allemaal. Ze werkt als verpleegkundige in het ziekenhuis en daarnaast doet ze cursussen, waaronder Engels. Haar moeder past op de kinderen.
De maaltijd had weer dat typisch Zuidelijke ritme van eindeloos hangen en diverse gesprekken door elkaar heen voeren, dat ik uit Italië ken.
Tegen elven gingen we weg. Ik dacht dat we naar huis gingen en ik belde uit de auto Liesbeth even op, om haar te zeggen dat het geplande telefoongesprek waarschijnlijk niet zo kunnen doorgaan. Het was goed om haar stem even te horen en zij kon even merken dat het niet slecht met me ging. Ik kon me alvast voorbereiden op het kopen van een nieuwe wasmachine als ik zaterdag thuiskom. Mijn vrienden in de auto kregen de groeten van Liesbeth. Wij bleken echter nog niet naar huis te gaan, maar stopten bij ‘Casa Blu’ voor een hubbly-bubbly. Casa Blu bleek een grote, schaars verlichte ruimte met allemaal zithoekjes met lage fauteuils en sofa’s en allemaal videoschermen aan de muur, waar een mengsel van videoclips en reclame op te zien was. Op een podium speelden een aantal mensen, geholpen door een ingenieuze muziekcomputer met hele orkesten erin, populaire Arabische muziek die op geen enkele manier iets met de videobeelden te maken had. We kregen allemaal een waterpijp en iets te drinken. Ik koos voor ‘two apples’ als rooksmaak en voor rode thee. Huaida, die in het restaurant toch echt teveel gedronken had, vertrouwde me toe dat ze erg bang voor me was geweest toen ze niets op had, maar dat ze met de drank wel met me durfde te praten. Ik zei vaderlijk dat haar Engels prima was en dat ze voor mij niet bang hoefde te zijn. Verder ging het gesprek met de heren weer van de hak op de tak, regelmatig onderbroken door een onbedaarlijke lachbui van Hussein die ook op mij aanstekelijk werkte. Op een gegeven moment merkte ik dat ik de rook slecht kon verdragen en ik was bang te moeten overgeven. Op het toilet kwam ik even tot rust en ik concludeerde dat het wel goed zou aflopen als ik nu ophield met roken. Na een kop thee ging het prima. Rond één uur ’s nachts reden we weer de brug naar het vasteland op. Om twee uur was ik in mijn hotel, met weer een ervaring rijker. Ik kwam de toeristische rommel tegen die ik cadeau had gekregen en vroeg me nog af hoe ik die weg zou gaan gooien. Daarna sliep ik in.
dinsdag 11 november 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten