vrijdag 7 november 2008

Voorbereiding, reis en eerste indrukken

Toen MsM mij vroeg om tien dagen naar Saoedi-Arabië te gaan om daar zes dagen te gaan lesgeven, zei ik vooral ja omdat ik te weinig dagen voor mezelf had gewerkt dit jaar om mijn eigen bedrijf te rechtvaardigen. Nog een aantal betaalde dagen waren nodig om ook zelf weer te geloven dat het me lukt om naast de OU een redelijke hoeveelheid eigen werk te doen.
Nadat ik ja had gezegd, begon ik te beseffen dat ik toch wel naar een vreemd land toe ging: een van de meest conservatieve moslimlanden van de wereld. Vrouwen mogen niet autorijden, er bestaan nog lijfstraffen en zelfs gedwongen amputaties. De rechtspraak is in handen van religieuze specialisten die aan niemand verantwoording schuldig zijn. De koning kiest zijn eigen ministers. Een raar land dus, dat zich op een aantal punten nog in de Middeleeuwen bevindt. Maar ook een land met hechte banden met de Verenigde Staten, met ontwikkelde technologie en een goede gezondheidszorg.
In de voorbereiding van mijn lessen in Al-Khobar - vlak bij Bahrain aan de kust - werd me verteld dat in mijn lokaal mannen en vrouwen door een wand gescheiden zouden zijn, want ze mochten elkaar niet zien. Het zou niet wenselijk zijn om studenten voor de klas iets te laten presenteren, want dat zou de gewenste scheiding doorbreken. Ik vroeg me af, hoe je in zo'n omgeving in 's hemelsnaam mijn vak kunt doceren: het gedrag in organisaties. Maar ik bereidde, vrij snel na onze terugkomst uit New York, acht verschillende colleges voor en nog een scriptieworkshop. Ik bewerkte voor mijn presentaties vooral slides uit bestaande colleges en van een leerboek dat ik eerder had gebruikt, wetend dat ik veel te veel bij me zou hebben en dat ik ter plekke selecties zou moeten maken. Alles was op tijd in Maastricht en in Al-Khobar, in de dagen voor mijn vertrek oefende ik nog wat met het Arabische alfabet en ik kon naar dat vreemde land toe.

Op donderdag 4 november bracht Ton van Happen me op acht uur naar station Geldrop. Rond halfelf was ik op Schiphol. Bij ATP vond ik zoals afgesproken met paspoort met visum. Dat was dus ook net op tijd geregeld. Ik dronk dure koffie en maakte met een dure draadloze netwerkverbinding verbinding met internet. Ik kreeg een e-mail uit Saoedi-Arabië over mijn hotel: het was toch Holiday Inn geworden en niet Dhahran Palace, zoals me eerder was verteld.
Het vliegveld was in dichte mist gehuld en ik zou met vertraging moeten rekenen. Die viel uiteindelijk mee: met een halfuur vertraging stegen we op. In Oosteuropa werd de grote Airbus een soort kermisattractie, zoveel turbulentie was er. Zelfs het personeel moest in de riemen en we kregen voorlopig niks te eten. Maar toen we alweer flink richting Turkije vlogen, was alles weer normaal. We vlogen eerst mijn bestemming voorbij, om een landing te maken in Abu Dhabi. Na een stop vlogen we richting Amsterdam, wat een vreemd gevoel was, met al die nieuwe passagiers die naar huis gingen, maar er kwam eerst een stop in Bahrain.

Hier zou ik overstappen op een 'vlucht naar Dammam, die echter over de weg, met een busje, werd uitgevoerd. Toen ik door de douane kwam, stond er een man met een bord waarop een aantal namen stond, waaronder de mijne. Dat was dus mijn aansluitend vervoer. Ik had uit een e-mail begrepen dat er op het vliegveld iemand met een bord zou staan om me naar het hotel te brengen. Aanvankelijk dacht ik dat het vliegveld Damman bedoeld werd, maar toen ik die man zag, dacht ik: dit is degene die mij naar mijn hotel brengt en ik legde uit dat ik naar Holiday Inn moest in Dammam. In dit busje zaten twee mensen, een Amerikaan en een Nederlander, die allebei iets met olie te maken hadden. De Amerikaan, een grove man met een onverstaanbaar Zuidelijk accent, voorspelde nog even dat Obama zou winnen, maar wel snel vermoord zou worden. Ik kreeg het gevoel dat hij dat ook wel graag zou willen.
De grens met Saoedi-Arabië was bijzonder. Vijf keer werd mijn pas gecontroleerd, eenmaal moest ik mee naar een groezelig kantoor om tien vingerafdrukken te maken op een elektronisch apparaat, en eenmaal werd het busje grondig doorzocht. Na een rit over kale wegen, met veel lampjes en wat contouren van huizen en industriële installaties, kwamen we rond twee uur 's nachts het Holiday Inn hotel. Daar wist niemand van mijn komst. Met behulp van een vriendelijke man aan de receptie wist ik mijn computer op het lichtnet aan te sluiten en toen was het mogelijk de e-mail te openen die ik 's morgens op Schiphol had gekregen. Daar bleek een andere vestiging van Holiday Inn op te staan, ongeveer 40 km de andere kant op. Er werd een taxi geregeld en na drie uur 's nachts was ik bij Holiday Inn Halfmoon Holiday Resort. Ik kreeg een ruime kamer nadat ik de taxichauffeur teveel betaald had voor de duistere rit. Terwijk ik insliep, besefte ik dat er nog iemand op mij stond te wachten op het vliegveld in Damman...





Op woensdag 5 november werd ik redelijk op tijd wakker. Ik ontdekte dat mijn kamer op de zee uitkeek, ik zag palmbomen en zwembaden. Na het ontbijt belde Alia, de vrouw die vanuit de universiteit alles geregeld had, mij op mijn mobiel. Zij vroeg zich af waar ik was en wat er de vorige nacht mis was gegaan. We spraken af dat ik rond twee uur zou worden gehaald door een chauffeur van de universiteit. We reden over een lege weg door een zandvlakte met wat duinen naar een nieuw gebouwencomplex in het niks, met veel portretten van Prins Fahd op de lantaarnpalen. Hiermee begroet men de weldoener die het hele complex heeft betaald.

Hier had ik een lang en plezierig gesprek met Hesham, een man met een belangrijke leidinggevende positie in de school, opgegroeid in Engeland, met een Egyptische vader. Hij legde me veel dingen uit, zoals de Amerikaanse oriëntatie van het onderwijs in dit land, de groei van de business school en zijn eigen achtergronden. Hij benadrukte dat allerlei regels, zoals het scheiden van mannen en vrouwen in mijn onderwijsgroep, meer bedoeld is voor de buitenwereld dan voor de studenten zelf. De studenten zijn veel vrijdenkender en makkelijker dan de omringende samenleving, hebben vaak een deel van hun opleiding in Amerika gehad en zijn gewend met andere culturen om te gaan. Er staat wel een scherm in de klas, maar dat is minder belangrijk dan het lijkt. Ik besefte dat ik bijzonders zou meemaken: een land dat niet is wat het lijkt.

's Avonds leerde ik de studenten kennen: tien mannen gekleed in lange witte gewaden, doeken over hun hoofd - witte doek of roze 'theedoek' - met een ringvormige versiering om de zaak bij elkaar te houden; vijf vrouwen in het zwart tot aan de grond, van wie twee tot aan de neus bedekt. De eerste indruk leek dus exotisch. De manier waarop de studenten op mij reageerden en de manier waarop ze met elkaar praatten, was echter zo normaal dat ik na een paar minuten al vergeten was dat ze er toch voor Nederlandse begrippen vreemd uitzagen. Wel was het even wennen dat mijn presentaties op twee verschillende schermen werden geprojecteerd: één voor de mannen en één voor de vrouwen. De mannen en vrouwen keken dus vaak niet dezelfde kant op en ik wende mij er meteen aan om de hele tijd van positie te wisselen: dan weer praatte ik voor de heren, dan weer voor de dames.
Ik begreep dat ze de voorgaande docent heel goed hadden gevonden en ik vroeg me af of dat een gunstige start was. Maar al gauw merkte ik dat ik toch wel heel iets anders te bieden had. Mijn voorganger had het over markten, instituties, bedrijfstakken, nationale culturen. Ik praatte meer over henzelf. Ik kwam dichterbij hen, merkte ik. Na de eerste avond wist ik aan deze mensen zonder veel problemen les zou kunnen geven. Ik had ook het gevoel dat ze mij gingen accepteren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten